Arif Mardin (15 maart 1932 – 25 juni 2006) was een Turks-Amerikaanse muziekproducent, die werkte met honderden artiesten in veel verschillende muziekstijlen, waaronder jazz, rock, soul, disco en country. Voordat hij naar EMI verhuide, werkte hij meer dan dertig jaar bij Atlantic Records, als producer, arrangeur, studiomanager en vicepresident, en was hij ook vice-president en algemeen manager van Manhattan Records. Hij werd geboren in Istanbul in een gerenommeerde familie met staatslieden, diplomaten en leiders in de burgerlijke, militaire en zakelijke sectoren van het Ottomaanse Rijk en de Turkse Republiek. Zijn vader was mede-eigenaar van een petroleumtankstationketen. Mardin groeide op met het luisteren naar artiesten als Bing Crosby en Glenn Miller. Via zijn zus ontmoette hij jazzcriticus Cuneyt Sermet, die uiteindelijk zijn latere mentor werd. Na zijn afstuderen aan de Istanbul University in Economics and Commerce studeerde Mardin aan de London School of Economics. Beinvloed door de muziekplaten van zijn zus, was hij ook een volleerd orkestrator en arrangeur, maar hij was nooit van plan een carriere in de muziek na te streven. Zijn lot veranderde echter in 1956 na een ontmoeting met de Amerikaanse jazzmusici Dizzy Gillespie en Quincy Jones tijdens een concert in Ankara. Hij stuurde drie democomposities naar zijn vriend Tahir Sur die bij een radiostation in Amerika werkte. Sur nam deze composities mee naar Quincy Jones en Mardin werd de eerste ontvanger van de Quincy Jones Scholarship aan het Berklee College of Music in Boston. In 1958 verhuisde hij met zijn verloofde Latife van Istanbul naar Boston. Na zijn afstuderen in 1961 gaf hij een jaar les aan Berklee en verhuisde vervolgens naar New York City om zijn geluk te beproeven. Mardin begon zijn carriere bij Atlantic Records in 1963 als assistent van Nesuhi Ertegun. Nesuhi, een Turkse emigrant, was de broer van Ahmet Ertegun, medeoprichter van Atlantic en een jazzliefhebber toen ze elkaar ontmoetten op het Newport Jazz Festival. Mardin steeg snel door de rangen en werd studiomanager, labelproducer en arrangeur. In 1969 werd hij vicepresident en later was hij senior vicepresident tot 2001. Hij werkte nauw samen aan vele projecten met mede oprichters Ertegun en Jerry Wexler, evenals met de bekende opnametechnicus Tom Dowd, en waren samen verantwoordelijk voor de zogenaamde Atlantic Sound. Arif Mardin ging in mei 2001 bij Atlantic met pensioen en activeerde zijn label Manhattan Records opnieuw. Hij onderhield banden met de Turkse muziekindustrie. Mardin staat vermeld op het eerste album van Stephen Stills (1970) uitgegeven door Atlantic Records, als verantwoordelijke voor de strijkersarrangementen op de nummers Church en To A Flame. Arif Mardin ontdekte bij het produceren van het Bee Gees nummer Nights On Broadway de kenmerkende falsetto van Barry Gibb, dat een bekend handelsmerk van de band werd gedurende hun discoperiode. Mardin maakte zelf drie soloalbums: Glass Onion, in 1970, Journey, in 1975, en All My Friends Are Here, in 2006. In zijn carriere van meer dan veertig jaar produceerde hij meer dan veertig gouden en platina albums, en kreeg hij meer dan vijftien Grammy nominaties en twaalf Grammy Awards. De artiesten met wie hij heeft gewerkt is haast ontelbaar. Maar enkelen zijn The Rascals, Queen, John Prine, Bee Gees, Hall & Oates, Anita Baker, Aretha Franklin, Dionne Warwick, Donny Hathaway, Roberta Flack, Bette Midler, Michael Crawford, Chaka Khan, Laura Nyro, Ringo Starr, Carly Simon, Phil Collins, Daniel Rodriguez en Norah Jones. In 1990 werd Arif Mardin opgenomen in de National Academy of Recording Arts and Sciences Hall of Fame.
Albums in mijn 1760 lijst die Mardin geproduceerd heeft:
- (603) Dusty Springfield – Dusty In Memphis (met Jerry Wexler en Tom Dowd)
- (617) John Prine – John Prine
- (988) Scritti Polliti – Cupid & Psyche 85 (met Scritti Politti)
- (1124) Chaka Khan – Chaka
- (1565) Trevor Jones – Labyrinth (met David Bowie en Trevor Jones)
- (1711) Norah Jones – Come Away With Me (met Jay Newland, Norah Jones en Craig Street)